Er was eens een klein meisje. Zij wilde verhalen schrijven. Ze bedacht avonturen in haar hoofd, maar kon de letters niet vormen. Schrijven had ze nog niet geleerd, ze was drie of vier. Al heel goed begreep ze hoe speciaal het was, om de woorden uit je hoofd op papier te kunnen zetten. Zodat later, als je het vergeten was, je je je verhaal weer kon herinneren. En nog eens voorlezen. Dus zo goed en zo kwaad als het ging tekende ze letters na, zoals ze grote mensen die had zien schrijven. Ze dacht heel hard aan wat ze wilde vertellen terwijl het potlood over het papier gleed. Zo moest het lukken. Ze wist wel dat haar krullen geen echte letters waren. Maar later als ze dit weer las, zou ze vast nog weten wat ze bedoelde, zou ze zich herinneren waar het over ging.
Nee. Als ze het oude schrift tien of twintig jaar later weer terug vindt, is het verhaal toch echt in de vergetelheid verdwenen. Het gevoel van de vurige wens om een zelfbedachte gebeurtenis vast te leggen, komt wel weer terug. Het onleesbare verhaal is korter dan ze zich herinnerde. Het tovert een lach en een traan op haar gezicht. Geen idee wat er staat, wat de schrijfster die nog niet schrijven kon, schreef. Mooi is het wel.
Dit verhaal verscheen eerder op mijn blog in september 2017.